Disconto en netto contante waarde
Een euro die men ontvangt in jaar t, heeft niet dezelfde
waarde als een euro die men nu reeds in bezit heeft. Immers,
een euro die men nu bezit, kan tegen rente worden uitgezet,
waardoor deze na t jaar meer oplevert. Om precies te zijn
levert één euro na t jaar bij een perunage
r (dit is een rentevoet gedeeld door 100) een bedrag op
van (1+r)**t euro (1+r) tot de macht t.
Om de huidige waarde van toekomstige baten en kosten te
bepalen, moeten zij daarom worden gedisconteerd met de relevante
discontovoet. Dezelfde procedure geldt voor de waardering
van de kosten en baten van een project. Alle baten en kosten
worden contant gemaakt en vervolgens samengevat in één
getal: de netto contante waarde (NCW).
Voor een project wordt deze berekend als:

waarin t de lopende index voor de jaarlijkse kosten- en
batenposten (uitgedrukt in constante prijzen), Tj de levensduur
van het project, en r de gehanteerde discontovoet gedeeld
door 100.
Een project is rendabel indien de netto contante waarde
positief is.
Hoogte van de discontovoet
Hoe komt men aan de juiste waarde van de discontovoet ?
In beginsel is deze gelijk aan rendement dat bij alternatieve
aanwending van de middelen verkregen zou worden. Voor Nederland
wordt het alternatieve rendement bepaald door de internationale
kapitaalmarkt. Het eenvoudige en juiste criterium is hier
dat binnenlandse investeringen tenminste hetzelfde rendement
moeten opleveren als investeringen en beleggingen in het
buitenland.
Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voor Nederland
relevante discontovoet voor overheidsinvesteringen wordt
bepaald door de internationale kapitaalopbrengstvoet.
Kabinetsstandpunt discontovoet
In Nederland bestaat sinds 1995 het voorschrift om bij
de analyse van overheidsprojecten een discontovoet van 4
procent per jaar te hanteren (Ministerie van Financiën,
1995). Bij de toepassing van dit criterium geldt:
- Het percentage mag niet worden aangepast aan verschillen
in levensduur tussen projecten, en evenmin aan relatieve
veranderingen in prijzen. Als zulke factoren de uitkomst
beïnvloeden, moet de aanpassing niet gezocht
worden in de discontovoet, maar in de jaarramingen voor
kosten en/of baten.
- Ook voor risico's en onzekerheden geldt dat deze
niet tot uitdrukking mogen komen in een aangepaste
discontovoet, maar in de waarde van te disconteren
kosten- en batenposten moeten worden verwerkt.
- Verder is bepaald dat 'er geen theoretische gronden
aanwezig zijn voor een `aanpassing" van de als norm gestelde
maatschappelijke disconteringsvoet, in geval een deel
van de effecten zich niet in geld laat uitdrukken'. Hiermee
worden zogenaamde pro-memorie-posten bedoeld.
Bij de vaststelling van de voor overheidsprojecten te hanteren
discontovoet van 4% is de Ministerraad uitgegaan van de
gemiddelde reële rente die op de internationale kapitaalmarkt
geldt voor risicovrije langetermijnleningen.
Het voorgeschreven disconto heeft dan ook betrekking op
de reële en risicovrije discontovoet:
- De voorgeschreven discontovoet is reëel,
omdat hij geen rekening houdt met inflatie. De kosten
en baten dienen uitgedrukt te worden in constante prijzen
(van het basisjaar).
- De discontovoet is risicovrij; er
wordt geen rekening gehouden met een risicopremie. Risico's
komen niet tot uitdrukking in een aangepaste - hogere
- discontovoet, maar worden per project specifiek behandeld
door hen te verwerken in de waarde van te disconteren
kosten- en batenposten.
Discontovoet in andere Europese landen
In Europese landen is er een grote verscheidenheid aan
nationale voorschriften ten aanzien van de te gebruiken
discontovoet voor overheidsinvesteringen.
Duitsland 3%
Nederland 4%
Verenigd Koninkrijk 6%
Denemarken 7%,
Frankrijk 8%.
De Europese Commissie (1997) stelt dat 5% een geschikt
uitgangspunt is. In geen van de gevallen is overigens duidelijk
hoe de discontovoet precies gedefinieerd is, noch hoe de
keuze tot stand is gekomen.
|