Wet economische mededinging (WEM 1956)
De wet is gericht op het tegengaan van het misbruik maken
van een mededingingsregeling of kartel of van een economische
machtspositie.
De minister van Economische Zaken kan echter
pas ingrijpen als hij kan aantonen dat een kartel of economische
machtspositie in strijd is met het algemeen belang. Wel
is het mogelijk bepaalde vormen generiek onverbindend te
verklaren. Zo is in 1964 de collectieve verticale prijsbinding
en de individuele verticale prijsbinding voor bepaalde artikelen
verboden. Sindsdien kent bijvoorbeeld de huishoudelijke
elektronica geen verplicht voorgeschreven verkoopprijzen
meer, maar adviesprijzen. Kartels moeten worden aangemeld
en ze worden opgenomen in een niet-openbaar Kartelregister.
Door prof. dr H.W.
de Jong, deskundige op dit gebied is het aantal niet-
aangemelde kartels even groot geschat als het aantal aangemelde.
(in: Nederland: het kartelparadijs van Europa?, ESB 14 maart
1990).
Als strijd met het algemeen belang is aangetoond
kan de minister:
- een kartel openbaar maken;
- aanwijzingen geven;
- een kartel onverbindend verklaren.
De misbruikwetgeving staat tegenover de verbodswetgeving
die in de VS al sinds 1890 en ook in de landen om ons heen
en in het Europese mededingingsbeleid wordt gehanteerd.
In 1995 is, vooruitlopend op de nieuwe Mededingingswet,
een aantal interim-maatregelen van kracht geworden, die
een strenger optreden mogelijk maken. In 1996 is het ontwerp
voor de nieuwe mededingingswet aan de Tweede Kamer aangeboden.
|